Ioniserende Stralen Practicum

Geschiedenis

In de jaren ’60 moesten HBS-leerlingen (een voorloper van havo en vwo) bij natuurkunde leren over radioactiviteit en röntgenstraling. Toen havo en vwo werden ingevoerd, kregen deze onderwerpen zelfs nog meer aandacht in het examenprogramma.

Omdat het om best ingewikkelde en bijzondere natuurverschijnselen gaat, was het belangrijk dat leerlingen niet alleen de theorie leerden, maar ook experimenten konden zien. Dat gebeurde toen vooral via demonstraties van de docent. Maar: uit veiligheidsoogpunt waren die demonstraties niet altijd verantwoord. Daarom greep de overheid in en stelde strengere regels in. Zo mocht er bijvoorbeeld minder sterke radioactieve bron gebruikt worden. Daardoor waren er duurdere, gevoelige meetapparaten nodig – en die waren vaak te duur voor scholen.

Het gevolg: leerlingen kregen nauwelijks goede demonstraties te zien en hadden daardoor soms een verkeerd of onvolledig beeld van wat ioniserende straling precies is, hoe het werkt en welke risico’s eraan verbonden zijn.

Om dit probleem op te lossen gaf de overheid in 1972 toestemming voor een mobiel practicum: een soort rondreizend natuurkundelab van de Universiteit Utrecht. Het idee was dat leerlingen voortaan niet alleen zouden kijken naar demonstraties, maar zélf experimenten mochten doen met radioactieve stoffen en röntgenstraling. Dat werd door zowel docenten als leerlingen als veel waardevoller ervaren.

Omdat de vraag naar dit practicum snel groeide, kwamen er in 1975 en 1985 nog twee mobiele practica bij. Ook werden er vaste practicumzalen ingericht in Utrecht en Goes.

Tegenwoordig maken elk jaar zo’n 18.000 havo- en vwo-leerlingen van zo’n 300 scholen gebruik van het ISP.